De Volkskrant; Airin in Osaka; dumpplaats voor verschoppelingen; 1 december 2008::

De Japanse economie stevent af op een recessie. Dat betekent nog meer ellende voor de bezitlozen, waarvoor nu al nauwelijks geld is.
foto: Nikki Christodoulou


Osaka - In de overdekte hal van de sociale dienst, in de gevreesde wijk Airin in Osaka, liggen honderden smoezelige mannen op stukken karton voor zich uit te staren of te lezen. Sommigen spelen een spelletje kaart, maar de meeste hebben zich afgesloten van de buitenwereld.
Niemand neemt de moeite om bij de loketten van de sociale dienst te gaan staan. Deze afgedankte dagloners, te oud om nog werk te krijgen maar te jong voor een Japanse variant van de AOW, komen toch niet in aanmerking voor een uitkering.
Stipt om zes uur ’s avonds pakt iedereen snel zijn boeltje op want de hal gaat dicht. Buiten komen uit alle hoeken en gaten opeens mannen aangezet die zwijgzaam plaats nemen in een onafzienbare rij, die rondom het gebouw krult.
Dan verschijnen er twee sociaal werkers in blauwe uniformen. Ze delen nummers uit en pakjes koek. Over een half uur zijn de ongeveer achthonderd wachtenden welkom in de barakken met stapelbedden van de hulporganisatie Kamagasaki Shien Kiko, waar ze onderdak krijgen tot de vroege ochtend.
Welkom in de grootste yoseba van Japan. Ooit was deze standplaats voor dagarbeiders een bruisende magneet, die tienduizenden jonge, sterke mannen aantrok voor de wederopbouw van het land. Nu is Airin hét afvoerputje van de samenleving.

De volgende dag komen de eerste busjes van koppelbazen al om half vijf ’s ochtends aangereden. Op de achterruit staat aangegeven wat ze te bieden hebben: een tiendaagse klus in de beveiliging en een vijfdaagse klus in de bouw voor respectievelijk 60 en 70 euro per dag. Daarvan wordt 27 euro afgetrokken voor kost en inwoning.
Het is opvallend hoeveel mannen toch nog op straat slapen. Een voor een komen ze tevoorschijn van onder hun dekens en strekken ze hun stramme ledermaten. Ze sloffen naar de drankautomaten, waaruit ze voor 40 eurocent blikjes frisdrank, warme thee of koffie kunnen trekken. En naar slimme handellaren die bakjes yakisoba (noedels) uitstallen waarvan de houdbaarheidsdatum nét is verstreken.
Inmiddels stromen ook de doya’s leeg, de honderden ‘pensions’ in de buurt. Dagloners die nog wél iets te besteden hebben, huren daar een kamer voor 8 à 12 euro per nacht.
De verzamelplek is het gebouw van de sociale dienst waar de dagloners zo snel mogelijk willen worden opgepikt. Velen dragen trots hun tobi’s: Japanse pofbroeken van ijzersterk materiaal, speciaal ontworpen voor werkmannen. Hun persoonlijke bezittingen zitten in één weekendtas.
De busjes van de koppelbazen, het zijn er maar weinig, staan opgesteld in een rij. De bazen zoeken allemaal naar diezelfde persoon: jong, fris en sterk. En die zijn op een hand te tellen. Want de meeste mannen hier zijn ver boven de 50, verwaarloosd en gebrekkig.
‘Ooit was dit een plek waar je het kon maken en waar de klussen voor het oprapen lagen,’ zegt Minoru Yamada (57) die aan het hoofd staat van Kamagasaki Sien Kiko. Hij werkte zelf twintig jaar als dagloner en kan zich nog tijden herinneren dat hij met gemak 110 euro per dag verdiende.
‘Maar vooral toen de overheid ging bezuinigen op grote bouwprojecten, eind jaren negentig, ging het bergafwaarts. Nu is dit een dumpplaats voor oude mannen.’

De 64-jarige Isamue Matsue is een van de gelukkigen die vandaag aan de slag kon via de Sociale Werkplaats in de buurt. Aan het einde van de middag wil hij graag zijn kamer laten zien. Die huurt hij al jaren in dezelfde doya.
Kamer is echter een groot woord: Matsue leef in een tochtig hok van ongeveer zes vierkante meter, met een geblindeerd raam en grauwe muren. Op de grond ligt een matras en er staat een kleine tv. De wc’s worden gedeeld; wie zich wil wassen moet naar een badhuis. Maar ondanks alle gebreken beschouwt de bejaarde dagloner dit plekje echt als zijn thuis.
Voordat hij in Airin belandde, dat tot de jaren zestig Kamagasaki heette en door de ouderen nog zo wordt genoemd, werkte hij twintig jaar in een voedselfabriek. Dankzij de fabriek heeft hij een schamel pensioen. Als hij de inkomsten die hij bij de sociale werkplaats verdient daarbij optelt, komt hij nét rond. ‘Maar dan moet ik wél opletten dat ik niet ga drinken of gokken.’
Matsue verruilde het saaie bestaan als fabrieksarbeider voor het ruige leven in Airin omdat hij snakte naar vrijheid en beter betaalt werk. Hij kwam er nooit meer weg. ‘Ik ken veel mensen in de buurt en ik weet te overleven. Dit is een plek voor alleenstaande mannen. De overheid kijkt niet naar ons om maar zo zit de maatschappij nu eenmaal in elkaar.’
Hij lacht zijn tandloze gebit bloot en springt op om zijn album te laten zien met foto’s van Japanse hoge snelheidstreinen. Hij heeft ze gemaakt met een oud toestel waar nog een filmrolletje in moet. Behalve een bundel kleren en een vergrootglas, Matsue moet eigenlijk een bril hebben, is het toestel zijn enige bezit.

Veel somberder is Tomikazu Maeno (68), een grote, slanke man met sprekende ogen. Ook hij heeft nog maar een paar tanden in zijn mond. ‘Het Japanse systeem is hard voor dagloners. Wij worden meteen afgedankt als de economie verslechtert. Wij zijn de wegwerp mensen van deze maatschappij.’
Ooit was Maeno kimono-verver maar de textielsector ging failliet door concurrentie uit China. Hij werd werkloos en belandde in verkeerde kringen. ‘Tijdens een gevecht heb ik een Yakuza (Japanse gangster; red.) gedood. Daarna moest ik vier jaar zitten. Mijn vrouw en zoon heb ik nooit meer gezien.’
Ex-gevangenen worden verstoten uit de gemeenschap en alleen in de yoseba’s wordt niet zwaar getild aan iemands verleden. ‘Airin is dé plek voor mensen die nergens meer heen kunnen,’ zegt Maeno. ‘Toen ik hier kwam heb ik alle certificaten in de bouw gehaald die er maar waren en me jarenlang kapot gewerkt. Maar rond mijn vijftigste stortte de markt in, bovendien vond men mij te oud.’
Noodgedwongen ging Maeno takoyaki op straat verkopen. Dat zijn deegballetjes met octopus. Daar kon hij nét van rondkomen. Drie jaar gelden werd hij 65 en uitkeringsgerechtigd en sindsdien krijgt hij een bescheiden bedrag per maand van de overheid.
Maar de uitzichtloosheid van het bestaan en gebeurtenissen uit het verleden speelden hem parten. Hij raakte aan de drank en bracht zijn dagen doelloos door bij de rivier. Een vriend bracht hem terug naar Airin, waar hij nu woont in een doya die zich vooral richt op ‘gepensioneerde’ dagloners.
Maeno heeft het gezellig gemaakt, in zijn piepkleine maar warme kamer met een echt bed én daglicht. Op een kastje staan keurig verzorgde plantjes, een bescheiden aquarium en een bonsaiboompje. Zijn trots is een tempel die hij zelf heeft gemaakt van tandenstokers. ‘Ik vind hier meer balans. Maar soms móet ik er tussenuit en snak ik naar ruimte. Dan pak ik de fiets naar een andere buurt, waar ik ongestoord kan drinken.’

Buiten op straat zijn de inwoners van Airin die niet in aanmerking kwamen voor een klus, druk in de weer om wat geld te verdienen. Vooral in het park, een soort niemandsland met hutten van boardkarton en blauw zeil, is het een chaos. Daklozen verzamelen schroot, hout, papier en blikjes want alles levert immers geld op.
Door Ginza Dori, een bijna hilarische verwijzing naar een van de duurste winkelstraten in Tokio, rijden mannen op fietsen met enorme bagagedragers, waarop ze grote zakken oude blikjes vervoeren. Overal klinkt het gepiep van ongeoliede handremmen.
Nog moeilijker dan het overleven zelf, is het behoudt van enige menselijke waardigheid. Een verwarde vrouw knielt naast een grote bokser en laat haar hele gezicht aflikken door het beest. Op een straathoek zitten een paar verwaarloosde mannen te roken en blikjes Sochu te drinken. Een van hen ligt roerloos op de grond. Hij krijgt porren in zijn zij maar beweegt niet. ‘Misschien blijft hij er wel in,’ zegt zijn maat. ‘Er zijn vannacht drie mensen dood gegaan op straat’.
Minoru Yamada, die een zekere woede niet kan onderdrukken, klaagt de overheid aan. ‘Die moeten ervoor zorgen dat deze mensen voldoende werk en opvang krijgen, of op zijn minst een fatsoenlijke uitkering!’

Kader:
Japan telt naar schatting zo’n 50 duizend dagloners, verspreid over verschillende yoseba’s in het land. Overleven wordt steeds moeilijk voor deze groep. De lonen dalen en het regent faillissementen in de Japanse bouwsector.
Dagloners kunnen een stempelboekje krijgen van de Sociale Dienst. ‘Iemand die in twee maanden tijd 26 dagen heeft gewerkt en stempels heeft van erkende bedrijven die sociale lasten afdragen, komt in aanmerking voor een uitkering voor 13 dagen,’ legt de medewerker Takahiro Shiozaki uit. Probleem: er is nauwelijks werk en de meeste bedrijven die dagloners ronselen worden niet erkend. Vaak zijn ze gelieerd aan de Yakuza, de Japanse onderwereld.
Om een totale ramp te voorkomen heeft de overheid in Airin geïnvesteerd in een Sociale Werkplaats die wordt gerund door Kamagasaki Shien Kiko. Dagelijks doet de gemeente Osaka een beroep op de werkplaats voor schoonmakers, plantsoenwerkers, verkeersregelaars en andere klusjesmannen. De baantjes worden eerlijk verdeeld onder de 3000 mannen die zich hebben ingeschreven. Maar iedereen komt hooguit een keer per week aan de beurt. Met die inkomsten, 65 euro per dag, kunnen de mannen niet overleven.