6 april 2010 - Wonen op de vuilnisbelt in Shanghai

Ik noem Shanghai vaak een dorp omdat het echte stadscentrum (Ying’an district, French concession en De Bund) ook niet veel groter is dan dat. Alles valt te fietsen en je komt er voortdurend kennissen tegen op straat.
Maar het werkelijke Shanghai is zo groot en uitgespreid dat het lijkt alsof er geen einde aan komt. Pas in het meest westelijke puntje van de wijk Minhang, zo’n drie kwartier rijden vanaf ons huis, zie ik iets dat lijkt op platteland.
Vanaf het balkon van mijn Braziliaanse vriendin Monica, die daar woont in een Rietveld-achtige blokkendoos, zag ik voor het eerst in tijden weer eens moestuinen. Met hutjes gemaakt van landbouwplastic.
Het kwam toen niet in me op dat er in die gammele bouwsels permanent migranten wonen. Vaak met hun kinderen.
Maar toch is het zo, verzekerde Monique me, een Nederlandse vrouw die al jaren in Shanghai woont en regelmatig contact heeft met migrantengezinnen. Ik mocht een ochtend met haar mee, op de fiets.
Het overtrof mijn stoutste verwachtingen, in negatieve zin. Voor migranten die naar de stad trekken om de werkloosheid op het platteland te ontvluchten, rest vaak niets meer dan een keet van stukken zwerfhout, die aan elkaar zijn vastgemaakt met plakband en een paar spijkers.
Tegen kieren wordt plastic en papier geplakt, elektriciteit wordt stiekem afgetapt van het dichtstbijzijnde net, stromend water en sanitaire voorzieningen zijn er niet. De meeste migranten overleven dankzij de handel in afval of ze werken in de bouw.
We bezochten eerst het gezin Wang (fictieve naam) dat het geluk had pal naast een waterput te wonen. Vanuit de wijde omtrek kwamen migrantenvrouwen aangesloft met plastic emmers.
In de hut van mevrouw Wang was het een onbeschrijfelijke bende. In de vochtige ruimte lagen overal stapels papier, vodden en dozen met troep. Tegen de muur stonden een ijskast en een tv. Maar de enige plek om te zitten, was een bed met houten planken.
‘De vorige keer dat ik hier was, had ze net een baby gekregen,’ zei M. ‘Maar die heeft ze kennelijk naar haar ouders gebracht, die nog op het platteland wonen. En die al drie kinderen verzorgen’. Bij het woord baby veerde W. echter op en tot onze schrik trok ze van onder een berg vodden, een slapend kind tevoorschijn.
Even waren we bang dat het gestikt was, maar in de armen van de moeder gaapte de dik aangeklede baby nog eens diep, en sliep ze tevreden verder. ‘Hier! Je mag haar zo meenemen,’ zei W. lachend terwijl ze de baby aan M overhandigde. Het meisje was niet gepland, dat was duidelijk.
Andere migrantenmoeders stroomden toe met hun kinderen, die nog steeds hun dikke winterjassen droegen, ook al was het die dag achttien graden. En splitpants zodat ze alleen maar hoefden te hurken om te poepen.
De moeders wilden dat we foto’s maakten en wreven snel de gezichten van hun kinderen schoon en streken hun haar plat. Mevrouw W. poseerde ook en hield de baby nu trots naar voren. Kon M. niet een bedje voor haar regelen, en een karretje misschien? Dat zou toch wel handig zijn...

Het tweede adres dat we aandeden was een vuilnisbelt in de buurt. De migranten daar verzamelden vooral piepschuim, papier, oude schoenen, spijkerbroeken en andere troep. Het werd verhandeld aan recyclebedrijven.
Her en der lagen botten van dieren en huisafval, en er hing een verstikkende lucht van gesmolten plastic. Een echtpaar had een provisorische smelterij gefabriceerd waarin piepschuim vloeibaar werd gemaakt en in vierkante bakken werd gegoten. Eenmaal droog werden de blokken verkocht als brandstof.
Ook hier woonden de gezinnen in gammele hutjes. Een moeder met twee zoontjes van zes en drie, had haar domein (3,5 x 2,5 meter), van binnen gezellig proberen te maken met kleurrijke Chinese versieringen van papier. De schaarse bezittingen waren netjes opgeborgen in een soort kast. En onder het bed met een matras van piepschuim, stond zelfs een paar roze sloffen.
Van een ijskast of tv, of enige andere luxe, was geen sprake. Kieren waren dichtgeplakt met papier en trots wees de moeder op een klamboe boven het bed, die ze had weten te bemachtigen. De grond rondom de vuilnisbelt was drassig en in de zomer stikte het er van de muggen.
We hadden oude kleren meegenomen, een tas met oude auto’tjes en een soort Knacks waarmee de jongens zelf dingen konden bouwen. Ze spreidden alles uit op het bed, dat bijna de hele ruimte in beslag nam. En ze kregen meteen slaande ruzie over wie wat mocht hebben.
Ooit had M. een oud kinderfietsje meegebracht voor de jongens. Die konden hun geluk niet op. Maar het zag er nog zo mooi uit dat de moeder het toch maar had verkocht. Want geld is eten. En medicijnen.
Ook de man en vrouw van het piepschuim hadden hun krot opgefleurd met versieringen. Bovendien stond er een tafel in met houten banken. En een oude autostoel diende als fauteuil. Aan het plafond hingen soepkippen te drogen. Hun kinderen waren al ouder en zaten overdag op de buurtschool voor migranten, die door de gemeente Shanghai was gebouwd. Op het ‘erf’ lagen bergen versleten gympen, waarvan de rubber zolen konden worden omgesmolten.
Omdat het een mooie dag was en de mensen vriendelijk waren en lachten, en zich nergens over beklaagden, was het geen zwaarmoedig bezoek. Maar een dag later werd het opeens weer ijzig koud werd en begon het te regenen.
De rillingen liepen over mijn rug toen ik dacht aan die kwetsbare hutjes op de vuilnisbelt, die in een vieze modderpoel moest zijn veranderd. En aan die moeder met die twee jongetjes, die opgesloten zaten in dat tochtige krot. Want waar konden ze anders heen?
Geen wonder dat veel migranten hun kinderen liever achterlaten op het platteland. Althans, als ze daar nog familie hebben. Want wat hebben ze eigenlijk voor bestaan in de sloppenwijken?
Dat is zo verraderlijk aan Shanghai. De stad heeft een facelift ondergaan aan de vooravond van de World Expo. En alle oude, vervallen buurten maken plaats voor leuke nieuwbouw. Je ziet er op dit moment niet of nauwelijks bedelaars op straat en de armoede wordt langzaam maar zeker uitgebannen.
Je zou bijna denken dat alle bewoners, hoe eenvoudig de omstandigheden ook zijn, in ieder geval een fatsoenlijk dak boven het hoofd hebben. Maar de bittere armoede bestaat nog steeds, aan de rafelranden van de stad waar eigenlijk niemand iets te zoeken heeft.

Naschrift Inmiddels heeft de baby een kinderbedje en een buggy gekregen van Elena, waarin ze meteen in een diepe slaap viel.