2 januari 2010 - Lijiang by day

‘Oh dus jullie gaan naar Lijiang in het nieuwe jaar? Nou bereid je maar voor want dat is su-per toeristisch en een-gro-te kermis!’ Zei een kennis. Altijd fijn als iemand je extra enthousiast maakt over een reisje waarvoor je de tickets al hebt geboekt.
Een weg terug was er niet. En gelukkig maar want alleen al de vlucht er heen was de moeite waard. Eindeloos vlogen we over ruig, kaal gebergte waar her en der dorpjes opdoken, omringd door halve cirkels die steeds groter werden: de groente en rijstterassen waar de vruchtbare provincie Yunnan zo bekend om staat.
Zelfs op de meest onbereikbare bergtoppen lagen kleine ‘nederzettingen’. Wat bezielt mensen toch om daar in grote eenzaamheid te blijven leven, verstoken van iedere vorm van luxe, onderwijs en medische zorg?
In een dal openbaarde zich een groot meer en een plaats met een eindeloze hoeveelheid flats: de provinciestad Kunmin die ‘slechts’ een paar miljoen inwoners telt en ook flink aan het moderniseren en uitbreiden is.
De fantasieloze woonkazernes, een erfenis uit het hardcore communistische tijdperk, zijn weliswaar nog in de meerderheid. Maar nieuwe villaparken met veel groen en wijken met kleurrijke flats, rukken op.
Lijiang, gelegen in de uitlopers van het Himalayagebergte, op meer dan 1800 meter hoogte, was nog eens veertig minuten vliegen westwaarts.

Oorspronkelijk was het stadje het domein van de Naxi, een van de vele etnische minderheden in Yunnan. Het werd zo welvarend omdat het op een strategische plek lag in zuidwest China: op het kruispunt van de provincies Tibet, Sichuan en Yunnan.
Bovendien lag het aan de oude thee- en paardenroute. Theehandelaren uit de omgeving en uit Centraal China hadden geen zin om verder te reizen dan Lijiang en deden daar dus zaken met handelaren uit Tibet.
De Rode Gardisten van Mao hebben wel de Naxi taal en muziek een tijdlang de kop in gedrukt. En alle kloosters in de omgeving vernietigd. Maar de mooie huizen bleven staan. Mede dankzij steun van Unesco zijn Lijiang en andere Naxidorpjes in de omgeving, gerestaureerd.
Nu is de streek een trekpleister voor mensen die op zoek zijn naar het oude China. En dat zijn er nogal wat. Bij aankomst zagen we de ene na de andere vlaggetjesparade voorbijtrekken: reisgezelschappen en hun begeleiders.
Ze zwermden uit over de nauwe straten met een overdaad aan bars, restaurants en winkels. Die allemaal hetzelfde verkochten: thee, ter plekke geweven shawls, zilver, hippiekleding, beeldjes van jade of siersteen, houtsnijwerken, dierenhuiden en lederwaren.
Hoe kan de middenstand overleven als er zoveel concurrentie is? Vroegen we ons af. Maar daar leek niemand zich zorgen om te maken want Lijiang trekt jaarlijks meer dan vier miljoen bezoekers.

Januari bleek een van de ‘rustigste’ periodes te zijn. Onbegrijpelijk want de temperatuur was mild en de lucht strakblauw. Een verademing na vier maanden - uche, uche - Shanghai. Veel plekken in het charmante deel van de oude stad, waar geen auto’s mochten komen, boden bovendien een prachtig uitzicht op de top van de Jade Dragon Snow Mountain.
Wij logeerden in guesthouse ‘The Swiss Snow Inn’. Dat werd omringd door honderden Naxi-huizen met sierlijke, gekrulde daken van grijze dakpannen. De ramen en deuren, die uitkwamen op sfeervolle binnenplaatsen met balustrades, waren versierd met houtsnijwerken. En er groeide bamboe of bougainville die zelfs in de winter bloeide.
Door het hele dorp hingen rode lantaarns en liepen kanaaltjes met glashelder water, ronde bruggetjes en de onvermijdelijke treurwilgen. Tot zover de Chinese invloeden. Maar bovenal ademde Lijiang de sfeer van Tibet of Nepal.
Veel restaurants en huizen waren versierd met gekleurde vlaggetjes en de bewoners waren gebruind en hadden rondere ogen dan de Han Chinezen.
Alle etnische minderheden uit de streek (Naxi, Mu, Yi en Dongba) probeerden munt te slaan uit het toerisme, met dansen of de paardenverhuur (denk aan woeste mannen met bontjassen aan en bontmutsen op). En overal liepen dan ook groepen in klederdracht rond, die dankbaar werden gefotografeerd door de bezoekers. Kleurrijk maar ook potsierlijk.
Het oude gedeelte van de stad lag bezaaid met pagode’s en boeddhistische tempels met felgekleurd houtsnijwerk. De geur van wierrook overheerste. En overal was yakvlees te koop. Er waren wel tien verschillende gedroogde soorten. Maar we zagen ook donkerrode verse hompen yak in bakken liggen. Sterk ruikend.
Even verderop werden we getrakteerd op gebraden varkensneuzen en gefrituurde kippenpoten, delicatessen waar wij al niet meer van opkijken. Wel verrassend was de nieuwe variant op de hamlap. Zo had een restaurant een 'lokkertje' voor de deur staan: een platgeslagen gedroogd zwijn van ongeveer anderhalve meter lang, met de kop er nog aan. Uit de vastgenaaide bek stak zelfs nog een tand.

Om de massa te ontvluchtten, zochten we 's middags vooral de achterafstraatjes op. En via een doolhof belandden we op de lokale markt, waar zich het normale leven afspeelde.
Stoere Naxivrouwen waren overal. Ze droegen broeken, schorten met bont die met kruisbanden op de rug waren bevestigd, en blauwe petten die een treffende gelijkenis vertoonden met de hoofddeksels van Duitsers op het Noordhollandse strand.
Stallen met koperwerk en grote manden, uitsluitend voor huishoudelijk gebruik, lagen naast bergen groente, fruit, gefrituurde varkenshuid, tofu en chips gemaakt van zoete aardappel.
Bij de afdeling levende kippen, biggen en puppies, 'vochten' mannen met een bakfiets om een vracht. En overal zaten mensen vers gebakken groente en kommetjes rijst te eten, die nog geen 5 kuai kostten. Zo ook de bedelaar met het misvormde, gigantische hoofd (the elephantman), die eerder op het hoofdplein van Lijiang een klein kapitaal had opgehaald.
Oma's en opa's droegen kleinkinderen op de rug. Of manden met verse groente voor het avondmaal. En iedereen scheen elkaar te kennen. Dit was zonder twijfel een van de leukste en meest interessante plekken van de stad, voor mensen die het echte China wilden proeven. Maar gek genoeg, repte zelfs de Lonely Planet er met geen woord over.