mei 2011 - De hel van Onagawa en Ishinomaki
‘Kijk goed naar de tsunami strepen op de gebouwen,’ zegt mijn gids Hoshino, die me in Sendai heeft opgepikt. En verrek, naarmate we dichter bij de kust komen zie ik dat veel huizen, over de hele breedte, een bruine streep hebben op heup of buikhoogte.
Tot daar kwam het water op 11 maart. Twee maanden later is de troep die de zee meevoerde, nagenoeg opgeruimd in het stedelijk gebied. Maar het zal niet lukken om alle sporen van de ramp uit te wissen.
‘So far so good’, denk ik nog. De Japanners hebben hun schouders er flink onder gezet en ik ben onder de indruk van hun daadkracht. We rijden langs een toeristische trekpleister: een liefelijke gebied met meren, omringd door zwaar begroeide heuvels. Hier werd de tsunami grotendeels tegengehouden door verschillende eilandjes.
Zelfs de bamboestokken voor de oesterkweek zijn alweer uitgezet. En alle ryokans (Japanse guesthouses) hebben hun deuren wagenwijd openstaan voor gasten. Even lijkt het alsof de ramp nooit heeft plaatsgevonden.
Maar dan slaan we een bocht om en belanden we in een andere wereld. Die van totale destructie. Hopen puin stapelen zich opeens op en alle huizen langs de weg, die een paar kilometer van de kust af ligt, zijn onbewoonbaar geworden of zwaar gehavend. Auto’s zijn tegen bomen en gebouwen gesmeten of opeens op elkaar gestapeld. De aarde zit vol barsten van het opgedroogde zoute water
We naderen de baai van Onagawa, ooit een idyllische vissersplaats gelegen in een soort kom tussen de heuvels, met uitzicht op een breed zeegat. Het lijkt alsof er een zware bom is ontploft. Het is een apocalyptisch schouwspel. Op kale vlaktes resten de karkassen van gebouwen waarop auto’s op zijn neergesmeten alsof het blikjes zijn. Een schip is beland in wat eens een woonwijk was. In de hel van Onagawa is de zee tot zeker vijftien meter hoog gestegen, en heeft ze alles verwoest of met zich meegesleurd.
De kinderen uit het dorp, zaten gelukkig hoog en droog op de school die in de heuvels ligt. Abe Sensei, het schoolhoofd, wil wel praten. Mits we beloven de kinderen met rust te laten. Iedere gevoeligheid moet worden vermeden, nu de rust - voor zover mogelijk - is teruggekeerd
‘Direct na de aardbeving dachten we dat we het ergste achter de rug hadden,’ vertelt hij. Toen kwamen ouders in paniek de heuvel opgerend om te waarschuwen dat het helemaal mis was. We hoorden een donderend geraas en het zeewater steeg opeens tot aan het sportveld. Er werd een treinstelsel omhoog gespoeld. We hebben de school meteen geëvacueerd en zijn verder bergopwaarts gerend. Maar de paniek was natuurlijk groot.’
Meer dan 450 dorpelingen vonden de dood en zijn er nog altijd vele vermisten. Een deel van de schoolkinderen - Abe Sensei geeft geen exacte aantallen - is nooit meer opgehaald door de ouders.
‘We hebben de school steeds opengehouden; alles leraren zijn gebleven en hebben de kinderen vermaakt. Pas sinds een paar weken geven we gewoon weer les.’ Omdat het totale dorp verwoest is (op misschien twintig huizen na) kwam van alle kanten hulp. De school, waar achter ook een groot opvangcentrum is gevestigd in een sporthal, kreeg bezoek van Unicef, Duitse en Amerikaanse hulpteams. En van Japanse traumateams uit Kobe, waar in 1995 een zware aardbeving plaatsvond.
De sfeer lijkt nu volkomen normaal. De kinderen ogen vrolijk en levendig. En rennen uitgelaten over het sportveld. ‘School is nog de enige normale plek die ze hebben. Ze kunnen de ramp hier als het ware even vergeten. We praten dan ook zo min mogelijk over de tsunami. De kinderen krijgen het vaak pas weer moeilijk als ze terug moeten naar een plek die niet hun thuis is,’ besluit Abe-san.
We rijden terug richting Sendai, via de haven van Ishinomaki die ook volledig is verwoest. Het is er angstig stil en verlaten. Ook hier woonden gezinnen. De mensen die thuis waren ten tijde van de ramp, maakten geen schijn van kans toen de muur van water recht op ze afkwam. Huizen zijn op elkaar gesmeten en ingedeukt alsof ze van karton waren. Overal ligt huisraad.
De puinruimers die voor een schier onmogelijke taak staan, gezien de omvang van de verwoestingen, hebben een paar knuffeldieren en een boeddhabeeldje, eerbiedig op een plankje neergezet. Een speelgoedskelet is aan een stokje gehangen
Overal hangt nog de geur van zout water en verrotting. Het kan niet anders of er moeten nog steeds lichamen onder het puin liggen. De dood is hier nog steeds tastbaar. Ik realiseer me opeens dat dit nog maar het topje van de ijsberg is, er dat er nog honderden plekken zijn in Japan, die er zo uit zien. Plaatsen waar nog niemand aan is toegekomen. En ik huiver.