4 januari 2010 - Shuhe en onze Yi-vriendin
Ook hier rukten guesthouses, souvenirwinkels en restaurantjes in snel tempo op, maar vergeleken met Lijiang was Shuhe een oase van rust. Tussen de huizen lagen moestuinen. En in het hoger gelegen gedeelte, aan de overkant van een glashelder riviertje, waren veel boerderijen nog steeds in gebruik. Achter de staldeuren hoorden we varkens knorren.
Het guesthouse Cottons, aan de rand van het dorp lag, had een zeer betaalbare ‘suite’ met zithoek en grootbeeld tv. En de dertig dvd’s die we al dagen meezeulden als zoethoudertjes voor Jim en Vic, kwamen er eindelijk tot hun recht.
Het enige probleem: het personeel sprak geen woord Engels en zelfs het verzoek om een zakje ‘tea’, (het belangrijkste handelsproduct van de streek), stuitte op totaal onbegrip. Zelfs de vertaalcomputer had geen antwoord.
De manager bracht ons snel naar een restaurant ‘1/3 of a Dream’ midden in het dorp, dat werd gerund door een Chinees-Italiaans duo. De kok Francesco maakte voortreffelijke pizza’s, pasta’s en salades en hij en zijn vriendin Xiazi spraken vloeiend Engels.
Bovendien was er vertier. De deur werd er de hele dag plat gelopen door andere westerlingen die, om wat voor reden dan ook, in Shuhe waren blijven hangen.
Het was verleidelijk om er uren te blijven zitten en te ouwehoeren over van alles en nog wat. Maar we waren op ‘ontdekkingsreis’ en de bergen lonkten.
We besloten een tocht te paard te maken naar een afgelegen Yi-dorp, een andere etnische minderheid in de provincie Yunnan. Met een terreinwagen moesten we eerst een hoge bergkam over, om uit te komen bij een kale vlakte met een meer dat grotendeels droog was gevallen.
Langs een onverharde weg lagen zo’n twintig boerderijen. Er liepen vooral oudere Naxivrouwen rond met blauwe petten op en schorten op de rug.
Paarden was overigens een groot woord; er stonden vier flinke muilezels klaar met dekens al zadels. Voordat we vertrokken kregen we nog een ‘snack’: bittere thee, mandarijnen en zonnebloempitten.
We werden begeleid door vier vrolijke, sjofele boeren die geen zak te doen hadden en al lang blij waren met een klus. De Naximannen, zo was mij eerder verteld, doen buiten het plant- en oogstseizoen niets en hangen wat rond. De vrouwen daarentegen, zijn de hele dag in touw. In het huishouden, in de bouw (sjouwen met bakstenen) of buiten om hout te sprokkelen.
Dat gold niet alleen voor de Naxi, bleek al snel, want we waren nog geen vijf minuten onderweg of we zagen de eerste Yi-vrouwen al achter bosjes vandaan komen. Ze droegen gestreepte rokken en felgekleurde hoofddoekjes, en grote bossen hout op hun rug.
Ik wist dat ze zeker dat het nog een uur lopen was met die zware last naar het dichtstbijzijnde dorpje, dat ook onze plaats van bestemming was. En voelde me opeens enorm verwend op mijn muilezel. Maar de vrouwen leken er niet mee te zitten. Ze lachten uitbundig en maakten grappen met de boeren. We gingen zwaar over de tong, zoveel was duidelijk.
Door heuvels en velden ging de tocht en opeens bevond ik me in het verlaten landschap waarover ik me een paar dagen eerder zo had verwonderd, in het vliegtuig. Het Yi-dorp - dat maar een paar boerderijen telde - lag weliswaar niet op een hoge, onbereikbare bergtop maar wel heel afgelegen.
Afgesloten van de beschaving was het echter niet: er was elektriciteit. En op het erf van de boer die ons uitnodigde om rond te kijken, stond een gigantische tv-schotel. Met een diameter van zeker twee meter. Even goed richten en hij had er zelfs Het Journaal mee kunnen ontvangen, vermoed ik.
Er scharrelde een oud vrouwtje rond met een verweerd gezicht met duizend rimpels. Ze droeg een soort vierkante vlieger op haar hoofd en lachte vriendelijk: ja we mochten best even rondkijken in haar privévertrekken.
Ze woonde in een donkere stal met wanden van hout en leem. Tussen de balken zaten kieren waarvoor plastic was gespannen; op de grond lag zand. In het midden stonden twee lage houten britsen om op te zitten en brandde een open vuur. Helemaal rechts zag ik gelukkig een echt bed staan en een zakje medicijnen aan de muur hangen, helemaal links stonden potten en pannen: de keuken.
Het vrouwtje ging zitten, pookte het vuurtje nog een flink op. En stak een sigaret op met onze gidsen. We zaten tegenover een taaie tachtig plusser, bleek uit het gesprek dat we met handen en voeten voerden, die hier al haar hele leven woonde. Trots liet ze een verweerde foto liet zien van haar wijlen echtgenoot.
Ze bood kandijsuikerklonten aan en meel, dat je in kleine hoeveelheden moest opeten en kennelijk werd beschouwd al lekkernij. ‘Neem iets want dat is beleefd’, siste ik tegen Jim en Vic die er niets van moesten weten. ‘Doe maar net alsof je het eet!’. Onze begeleiders daarentegen, konden er geen genoeg van krijgen.
‘Back to the basics’ was een understatement. Deze vrouw had nooit enige luxe gekend, en miste het ook niet. Opeens moest ik denken aan mijn schoonmoeder - ook een krasse tachtigplusser - die de winter doorkomt op een comfortable stoel bij de verwarming, in haar villa in Breda.
Ze heeft altijd taart in de ijskast staan, belt de traiteur als ze geen zin heeft om te koken en haar dagen zijn gevuld met bridge en leuke uitjes met vriendinnen. Het leek in de Yi-hut, een leven op een andere planeet.
Na nog een sigaret gebaarde de gidsen dat we haar geld moesten geven, tien kuai(1 euro), en dat het tijd was voor de terugtocht. De vrouw en de boer, die zowaar kleren stond te wassen aan de pomp, zwaaiden ons hartelijk uit.
Vic’s muilezel raakte steeds achterop. In draf, als een stuiterend blond balletje, kwam Vic telkens weer aanzetten. Maar helaas trok hij steeds witter weg. Bij thuiskomst zag hij scheel van misselijkheid en kwam alles er uit. Was het de bittere thee geweest, het meel, of iets anders? Ik hoor wel eens dat sommige mensen ook ‘zeeziek’ kunnen worden op een paard.
Hoe dan ook, Vic was uitgeteld en wilde de volgende dag alleen nog maar in bed liggen. En tussen het slapen door dvd’s kijken of spelletjes op mijn laptop spelen. Favoriet was het uitvoeren van een knieoperatie, te vinden op www.spele.nl.
Met scalpels, zagen, boren en tangen hebben we een 65-jarige, virtuele patiënt ongeveer twintig keer van een nieuwe, plastic knieschijf voorzien. Ik zou dan ook niet willen spreken van een verloren dag.