29 november 2006 - De Filippijnse au pair in Tokio
Ik ken niemand in Tokio die zich de luxe van een achtertuin kan veroorloven. Of het moet de eigenaar van een groot textielbedrijf zijn die in onze buurt maar meteen een privéoefenbaan heeft aangelegd om zijn golfslag te perfectioneren. Maar geen nood: wij hebben het parkje. Met voetbalveldje en picknicktafels wel te verstaan. Alle roddel en achterklap komt vroeg of laat ter sprake aan de picknicktafel. Gewoon een kwestie van aanzitten en luisteren.Meestal zijn de verhalen hilarisch, maar soms ook schrijnend. Zo streek een paar dagen geleden een wanhopige Maria neer aan mijn tafel. Met moeite kon ze ‘haar’ drie jongetjes in toom houden plus een overactief speelkameraadje. Voor alle duidelijkheid: Maria is een knappe Filippijnse vrouw van 38 die al jaren au pair is bij een Amerikaans gezin en vloeiend Engels spreekt.
Maria assisteerde vorig jaar ook op een kleuterschool, die haar graag meer uren had willen geven. Maar in het Amerikaanse gezin werd op de valreep baby nummer vier geboren. En nu is het zo druk dat Maria vijf dagen per week moet werken, van acht uur ’s ochtends tot acht uur ’s avonds. En daarna reist ze nog een uur om thuis te komen. ‘Na het werk en in het weekend ben ik uitgeput’, zegt ze droevig. ‘Ik heb geen leven meer.’
‘Vraag of je minder dagen hoeft te werken of ga weg bij die familie’, adviseer ik haar. Maar Maria durft niet. Ze is bang ‘lastig’ te zijn nu ze haar zo hard nodig hebben. En als ze al weg zou gaan, waar vindt ze dan zo snel een nieuwe sponsor? Zonder sponsor – die garant dient te staan voor het inkomen en de verzekeringen van een au pair – moet een Filippijnse binnen drie maanden Japan verlaten. En bovendien: de drie jongetjes waarop ze al acht jaar past, zijn ook haar kinderen geworden. Die laat je niet zomaar in de steek.
Ze staan om hun loyaliteit bekend, de Filippijnse au pairs, en om hun grote liefde voor kinderen. Ze zijn loyaal aan hun gastgezinnen maar ook aan hun familie thuis, waarvoor ze de kost verdienen. En zelf komen ze altijd op de laatste plaats, ook al teert iedereen op hun zak.
Ook ik heb een Filippijnse oppas, Lisa, die twee middagen per week als een witte tornado door mijn huis raast en tussendoor ook nog mijn kinderen de lachstuipen bezorgt. Ze heeft een dochtertje van zes, Hanna, die met haar vader en de lokale oppas in een huis in de Filippijnen woont, dat geheel door Lisa bijeen is gespaard. Ze belt iedere ochtend en avond met Hanna, die op een dure privé lagere school zit, en mist haar vreselijk. Ruim een jaar geleden besloot ze – na tien jaar in Tokio te hebben gewerkt – dat het tijd was om terug te keren naar huis. Maar toen kreeg Lisa’s broer een hersenbloeding en opnieuw werd er beroep gedaan op haar loyaliteit. Nog steeds ziet ze haar dochter alleen tijdens de zomervakanties.
En zo is er altijd wel een reden voor Filippijnse au pairs en werksters om eindeloos in Tokio te blijven hangen. In Tokio verdienen de vrouwen minimaal tien euro per uur, waar hun landgenoten in Hongkong en Singapore vaak worden afgescheept met slechts 80 cent per uur.
‘Onze’ au pairs kunnen tenminste hun kinderen naar een goede school sturen en hun families helpen. Maar de economische omstandigheden op de Filippijnen zijn zo slecht, dat zelfs die hoogopgeleide kinderen er geen werk meer vinden. De eerste au pairs die hun volwassen dochters meenemen naar Tokio om ze hetzelfde uitzichtloze werk te laten doen, zijn al gesignaleerd. En dat is het meest wrange van alles: dat die zelfopoffering niet eens leidt tot een beter bestaan voor de kinderen voor wie het allemaal is bedoeld.